Ga naar de inhoud

Van belijdende kerk naar gespreksgroep

door dr. Bart van Egmond, gereformeerd predikant, in: Nader Bekeken, januari 2023

In de toekomstige kerkorde en het nieuwe bindingsformulier van de toekomstige NGK wordt hoog opgegeven van Gods Woord,[1] maar het gezag van de gereformeerde belijdenis wordt (vaak) in het midden gelaten. Wat zit daarachter?
In dit artikel wil ik een poging doen om dat te verklaren.

Ik zet drie stappen. Eerst verhelder ik de relatie tussen Gods Woord en de belijdenis volgens de gereformeerde opvatting. Daarna laat ik zien wat er op dit punt verandert in de NGK. Tot slot probeer ik te verklaren hoe dit komt. Ik sluit af met de conclusie dat relativering van de belijdenis een veranderde visie impliceert op het Schriftgezag. 

De waarheid leren kennen
God laat wereldwijd het evangelie verkondigen, de goede boodschap over het verlossingswerk van de Here Jezus. Dat doet Hij omdat Hij wil, zegt Paulus, dat alle mensen gered worden en de waarheid leren kennen (1 Tim. 2:6). Gered worden en de waarheid leren kennen horen dus bij elkaar. Wij worden gered doordat wij de waarheid over Jezus Christus leren kennen en geloven. Deze eenvoudige uitspraak van de apostel Paulus impliceert twee dingen.

Ten eerste dat er een waarheid is die God ons heeft geopenbaard (en die vastgelegd is in de Schriften). Die waarheid bestaat buiten ons, verandert niet en is genoeg voor alle mensen van alle tijden en plaatsen. Ze is bestemd voor al die mensen die God wil redden. Uit alle volken en culturen en historische omstandigheden.
Het tweede is dat God een doel heeft met het laten verkondigen van die waarheid. Namelijk dat wij die leren kennen. Dat wil zeggen: inhoudelijk kennen, erkennen en aanvaarden. God wil niet dat die waarheid ongrijpbaar blijft voor ons, dat wij er met onze interpretaties naar moeten tasten. Hij staat er garant voor dat wij die kunnen kennen met ons verstand. Hij heeft onze taal zo gemaakt, dat daarin zijn waarheid aan ons gecommuniceerd kan worden. Hij heeft dus de mogelijkheid om Hem en zijn wil te leren kennen in de schepping gelegd.[2]

En nu is het Gods Geest die ervoor zorgt dat wij ons aan die waarheid van God – die voor ieder mens te begrijpen is – gewonnen geven.[3] Dat is geloven. Met ons hart ‘ja en amen’ zeggen op het duidelijke Woord van God, in het bijzonder op de belofte van het evangelie. Geloven is gehoorzaam worden aan de waarheid (1 Petr. 1:22).

De waarheid belijden
De heilige Geest brengt mensen niet alleen tot geloof in Christus, maar zorgt er ook voor dat wij gaan uitkomen voor wat wij over Hem geloven (Rom. 10:10, 1 Petr. 3:15). We gaan het geloof belijden. Dit belijden is niet zozeer een expressie van onze ervaring met het Woord van God. Het is het getuigen van de waarheid die God ons in zijn Woord heeft geopenbaard. In het Nieuwe Testament staat het in een juridische context. Het gaat erom dat de wereld de waarheid over Jezus erkent, namelijk dat Hij de Messias is. Eerst is Hij miskend en daarom gekruisigd. Maar God heeft Hem uit de doden opgewekt. Zo wees Hij Jezus aan als wie Hij werkelijk was: de Messias. Daarvan getuigen zijn apostelen, die Hem hebben gezien. En ze doen dat opdat iedereen zijn miskenning van Jezus opgeeft en gaat erkennen dat Jezus inderdaad de Messias is.

Belijden gaat dus over uitkomen voor de waarheid tegenover de leugen. De kerk is dan ook ‘pijler en fundament van de waarheid’ (1 Tim. 3:15).[4]  Zij verkondigt maar geen meningen over Jezus of interpretaties van zijn verhaal. Het is haar taak de waarheid over Jezus uit te dragen en alles wat daarmee in strijd is te verwerpen. En als God haar die taak geeft, kán zij dat ook doen. Daar staat Hij zelf garant voor. Gods eigen woord kan in woorden van feilbare mensen betrouwbaar worden samengevat en nagesproken. Daarin blijkt juist hoe Gods Geest ons denken en onze taal in dienst neemt voor zichzelf. ‘Ons kreatuurlijk verstaan en vertolken (symboliseren) houdt dan Gods krachten niet tegen, maar ze geeft die door.’ [5] 

Natuurlijk blijft het belijden van mensen altijd mensenwerk. Daarom staat de belijdenis altijd onder de Schrift. Ze moet daaraan getoetst worden. Nooit mag de belijdenis iets zelfstandigs worden los van de Bijbel. Maar je mag Schrift en belijdenis ook niet tegen elkaar uitspelen. Zo van: het gaat om de leer van de Bijbel. En de belijdenis is maar een menselijke, historisch bepaalde verwoording. Alsof Gods Woord per definitie op afstand komt te staan als het ingaat in ons bewustzijn, ons denken en onze taal. Integendeel. God heeft zijn Woord gegeven om door ons gekend, aanvaard en nagesproken te worden. In het trouwe belijden van de kerk blijkt dat God haar zijn Woord heeft laten aanvaarden. Maar daarom is het omgekeerde ook waar: waar het belijden van de kerk geproblematiseerd wordt (vaak met als slogan: de Bijbel alleen![6]), zonder dat aangetoond wordt waar dat belijden niet overeenstemt met Gods Woord, is dat vaak een signaal dat er weerstand is tegen het Woord zelf.

Wel de Schrift, niet de belijdenis
Hoe wordt nu in de nieuwe kerkorde, en breder in synodestukken, gesproken over de relatie tussen Schrift en belijdenis? Het valt op dat in het nieuwe bindingsformulier niet langer wordt uitgesproken dat de gereformeerde belijdenissen in al hun delen met Gods Woord overeenstemmen.[7] De predikant bindt zich ‘aan de leer van de Bijbel’ en ‘toetst zijn spreken aan het belijden van de kerk’. Maar er wordt niet bij gezegd hoe de leer van de Bijbel en het belijden van de kerk zich tot elkaar verhouden. Je zou het ook zo kunnen zeggen: formeel wordt het gezag van de Schrift aanvaard. Maar als het dan gaat om wat de Schrift ons leert (het materiële Schriftgezag), wordt niet langer gezegd dat de gereformeerde belijdenissen daarvan een betrouwbare weergave bieden.

Iets vergelijkbaars keert terug in een brief die de Werkgroep Toekomstige Kerkorde stuurde naar de synode van Goes (2020) bij het aanbieden van het concept van de nieuwe kerkorde. In die brief wijst zij erop dat de hartelijke binding aan de gereformeerde belijdenissen in de kerken afneemt. Er leven bezwaren, zowel tegen het taalkleed als tegen de inhoud ervan. Niet alleen bij gewone kerkleden, maar ook bij ambtsdragers. Tegen de achtergrond van wat ik hierboven schreef over de relatie tussen Schrift en belijdenis, zou dit betekenen dat de binding aan Gods eigen Woord in geding is. De gereformeerde overtuiging is immers dat we in de aangenomen belijdenissen Gods Woord naspreken. Je zou dan zeggen: er is bekering nodig. We moeten er weer op inzetten dat kerkleden en ambtsdragers de gereformeerde leer leren kennen en omarmen. Want vervreemding daarvan is vervreemding van Gods eigen Woord. Toch is dat niet de conclusie die de WTK trekt. De werkgroep schrijft:

‘De brieven van de apostelen zijn er in het onderwijs aan hun leerlingen en leiders van de gemeenten vol van: Houd je aan onze heilzame woorden, aan de betrouwbare boodschap die in overeenstemming is met de heilzame leer (1 Tim. 1:10, 6:3, 2 Tim. 1:13, 4:3, Tit. 1:9, 13, 2:1). Dat borgden de gereformeerde kerken met de kerkordelijke bepaling van binding aan de leer van de kerk in de belijdenisgeschriften. Door allerlei ontwikkelingen is veel minder duidelijk te zien hoe die twee samenvallen: de gezonde, heilzame leer van de Schriften en de vertolking daarvan in belijdenisgeschriften die eeuwen geleden zijn opgesteld.’[8]

De werkgroep gaat er hier vanuit dat men zich in de kerken wel graag wil binden aan de gezonde Bijbelse leer, maar dat er onzekerheid is over de vraag of die leer nog wel adequaat wordt ‘vertolkt’ door de gereformeerde belijdenisgeschriften. Kennelijk kan men niet meer ronduit zeggen dat deze belijdenissen in al hun delen met Gods Woord overeenstemmen. De vraag waarom dat niet kan, blijft echter onbeantwoord. Onze voorouders zouden zeggen: je moet daarvoor met bewijzen uit de Schrift komen. Maar dat wordt hier niet gedaan. Kennelijk is de moeite met de belijdenis geen uitkomst van Schriftonderzoek. De tekst van de brief suggereert dat die moeite iets te maken heeft met het feit dat deze belijdenisgeschriften eeuwen geleden zijn opgesteld. Maar ook dat blijft vaag.

Wat hier in elk geval wel gebeurt is dit: er wordt uitgesproken dat de binding aan de leer van de Schrift belangrijk is. Maar als dan de vraag moet worden beantwoord of de belijdenissen de Schrift betrouwbaar naspreken, wordt ruimte gegeven voor twijfel. Hier gebeurt iets soortgelijks (maar dan nog explicieter) als in het verbindingsformulier. Formeel wordt het gezag van Gods Woord aanvaard. Maar als het gaat om de vraag wát Gods Woord ons dan leert (het materiële gezag) dan wordt er een terugtrekkende beweging gemaakt. Of de gereformeerde belijdenissen ons dat nog adequaat vertellen, wordt betwijfeld.

Het loslaten van de gereformeerde belijdenis wordt dan ook niet meer gezien als het loslaten van Gods Woord zelf. De noodzaak van bekering wordt dan ook niet verwoord. Wel is er een commissie ingesteld die moet onderzoeken hoe de binding aan de leer van de Schrift op een nieuwe manier vorm kan krijgen.[9] Een opdracht met een open einde.  

Wat zit hierachter?
Hoe komt het dat men zegt zich graag te willen binden aan Gods Woord, maar relativerend spreekt over de binding aan de gereformeerde belijdenis? Ik doe een poging om dit te verklaren.

Hierachter zit een soortgelijke beweging als die dr. Gert van den Brink heeft geanalyseerd in het rapport Elkaar van harte dienen. Daarin wordt gezegd: de Bijbel heeft goddelijk gezag. Dat aanvaarden we allemaal. Alleen, geen exegese, synode of confessie mag de betekenis van de Schrift definitief vastleggen.[10] Als je dat doet, verhef je namelijk je eigen uitleg tot het niveau van Gods Woord. En dat mag niet, want alleen de Schrift heeft gezag. Dat klinkt heel gereformeerd. Maar dit betekent in feite dat we nooit kunnen zeggen: dit leert de Schrift. Of: deze uitleg is in overeenstemming met de Schrift, en die wijkt ervan af. Het formele gezag van de Schrift wordt erkend, maar het materiële gezag van de Schrift komt in de lucht te hangen. Eigenlijk wordt gezegd dat we de inhoudelijke betekenis van de Schrift niet betrouwbaar kunnen kennen en vastleggen. Want zodra wij de Schrift gaan lezen en uitleggen wordt die ‘ingekapseld’ in onze subjectiviteit.[11]

Wat zijn daarvan de gevolgen? Dat ons geloof geen vaste inhoud meer heeft. En dat het belijden van de kerk niet meer is dan een menselijke interpretatiepoging te midden van vele andere. Bovendien moet dat belijden ook steeds veranderen. Want zodra je een menselijke uitleg van de Schrift vastlegt, ben je de Schrift zelf kwijt en houd je alleen maar een menselijke mening over. Op deze manier kan de kerk geen ‘pijler en fundament van de waarheid’ meer zijn. De kerk wordt een gemeenschap die voortdurend in gesprek moet zijn over de betekenis van de Schrift, op zoek naar een waarheid, die ze nooit zal vinden of definitief kan vastleggen (vgl. 2 Tim. 3:7).

Nieuwe kerkorde
Ik meen dat deze benadering ook speelt op de achtergrond van de nieuwe kerkorde. Die bevat bijvoorbeeld de bepaling dat bij een geschil over het belijden de Bijbel de doorslag geeft (A2.6). Daarin lijkt het gezag van de Schrift hooggehouden. Maar in feite betekent het, dat je met een beroep op het alleenrecht van de Schrift de kerkelijk aanvaarde uitleg van de Schrift steeds weer ter discussie kunt stellen, en zo de inhoud van het geloof onzeker maken.

De kerkorde zegt ook: ‘De Geest bindt ons samen in één geloof’. Opvallend is dat er niet meer staat, zoals nog in de KO van 2014: het christelijk geloof. De inhoud van het geloof is hier onbepaald gelaten. Natuurlijk is dat geloof verwoord in de belijdenissen als basis voor eenheid. Maar de toekomst van deze belijdenissen is principieel opengelaten. Oftewel: de inhoud van het geloof waarin de Geest ons samenbindt is open. Het hoeft niet gelijk te zijn aan dat van onze voorouders. En toch wordt gezegd: de Geest bindt ons samen in dat ene geloof. Hoe kan dat? Dat kun je alleen zeggen als de inhoud van het geloof principieel openen veranderlijk is. Ze kan nooit worden gevonden of vastgelegd, maar bestaat in een voortdurend gesprek over de Schrift. En in dat gebeuren werkt dan de Geest.

Conclusie
Ik begon dit artikel met een uitleg over de gereformeerde visie op de verhouding tussen Schrift en belijdenis. Daaraan ligt de visie ten grondslag dat het mogelijk is om de leer van Gods Woord te kennen en vast te leggen in woorden van mensen. Met het oog daarop heeft God ons zijn evangelie gegeven. Opdat wij het zouden geloven met ons hart en belijden met onze mond. Deze fundamentele overtuiging zien we veranderen in de NeGK. Er wordt wel hoog opgegeven van het formele gezag van de Schrift, maar de mogelijkheid om de betekenis van dat Woord van God vast te leggen in historische belijdenisgeschriften wordt geproblematiseerd. Het lijkt erop dat belijden steeds meer wordt gezien als een voortgaand proces, dat nooit stopt. Het gaat niet meer zozeer over ‘het geloof’, maar ons ‘geloven’. Daarmee verandert het karakter van de kerk. Van ‘pijler en fundament van de waarheid’ verandert ze in een open gespreksgemeenschap.


[1] KO artikel A2.1 vormt hierop trouwens een uitzondering, want daarin wordt open gehouden dat er een verschil is tussen Gods Woord en de Bijbel.

[2] Carl Trueman, The Creedal Imperative, Crossway, Wheaton, 2012, p. 57-60.

[3] Ik ga hier voorbij aan die gevallen waarin God op een andere manier werkt, omdat er geen sprake is van functionerend gehoor of verstand. De normale weg waarin mensen gered worden is door het horen van het Woord van God, maar God is zelf aan die weg niet gebonden.

[4] Een pilaar en fundament ondersteunen respectievelijk het dak en het gebouw. Zo moet de kerk de waarheid van het evangelie steunen en dragen. Ik volg hier de uitleg van William Hendriksen, I-II Timothy and Titus, Banner of Truth Trust, Edinburgh, 1976, p. 136.

[5] J.R. Wiskerke, De strijd om de sleutel der kennis, Vuurbaak, Groningen, 1978, p. 91. Wiskerke geeft hier een bespreking van Deut. 30:14: ‘Maar zeer dichtbij u is het woord, in uw mond en in uw hart, om het te betrachten.’

[6] Wiskerke, De strijd om de sleutel der kennis, p. 45.

[7] In de kerkorde wordt wel gezegd dat de belijdenisgeschriften worden aanvaard als ‘verwoording van ons geloof’ en ‘basis voor de eenheid om daarop voort te bouwen’, maar niet meer omdat ze de Schrift naspreken.

[8] Aanbiedingsbrief Regiegroep bij de nieuwe KO, p. 5 200908-Aan-LV-GS-Aanbiedingsbrief-voorstel-nieuwe-KO-def.pdf (onderwegnaar1kerk.nl).

[9] https://lv-gs2020.nl/commissie-belijdende-kerk/.

[10] Gert van den Brink, ‘Schriftgezag en vrijheid van exegese’, in: P.T. Pel en H.J. Room (red.), Het Woord in geding, Lunteren 2022, p. 73-80. Zie ook Gert van den Brink, ‘Schriftgezag en vrijheid van exegese’, in Nader Bekeken, jrg. 29, dec. 2022, p. 410-416.

[11] Het voert te ver hier te schrijven over achterliggende verschuivingen van een christelijke naar een (post)moderne kennisleer, die overigens moeilijk te bewijzen zijn. Voor een christelijke visie op de mogelijkheid van het verwerven van betrouwbare kennis, zie bijvoorbeeld Herman Bavinck, Gereformeerde Dogmatiek 1, p. 186-207.