Recensie op website: Dr. P. de Vries – artikelen en opinie, https://drpdevries.com/2023/04/13/het-woord-in-geding-een-belangrijke-publicatie-over-de-uitleg-van-de-bijbel/
Het Woord in geding. Een belangrijke publicatie over de uitleg van de Bijbel
De verschuivingen binnen de Gereformeerde Kerken Vrijgemaakt
Decennia lang viel buitenstaanders een aantal zaken bij de Gereformeerde Kerken Vrijgemaakt op. Dat was dat men onverkort vasthield aan het gezag van de Schrift en de gereformeerde belijdenis zonder reserve aanvaardde, maar ook het feit dat zij weinig ernst leken te maken met de noties van tweeërlei kinderen van het verbond en zelfonderzoek en zichzelf exclusief als de ware kerk zag. De praktijk was zeker als het gaat om het laatste punt altijd wat gevarieerder dan dit massieve imago.
Zeker is dat de Gereformeerde Kerken Vrijgemaakt in een stroomversnelling zijn geraakt. Dat men zijn exclusieve houding opgaf is winst, maar verdrietig is dat het gezag van de Schrift ter discussie wordt gesteld en de binding aan de belijdenis veel minder strak is geworden. Dit jaar hoopt men samen met de Nederlandse Gereformeerde Kerken een nieuw kerkverband te vormen. De kerkorde die voorligt, weerspiegelt de veranderingen. Inmiddels zijn alle ambten voor de vrouw opengesteld en in de praktijk is in meerdere gemeenten al langer ruimte voor homoseksuele relaties. Er klinken ook stemmen om evenals in de PKN het kerkordelijk mogelijk te maken deze relaties een kerkelijke zegen te geven.
De snelheid van de veranderingen verbaasd menigeen. Inmiddels zijn er twee kleine kerkverbanden ontstaan voortkomend uit de Gereformeerde Kerken Vrijgemaakt die vast willen houden aan het gezag van de Schrift en die de gereformeerde belijdenis niet ter discussie willen stellen. Individueel stapten leden van de Gereformeerde Kerken Vrijgemaakt over naar de Christelijke Gereformeerde Kerken, de Protestantse Kerk in Nederland en in een enkel geval ook naar de Hersteld Hervormde Kerk. Voor hen die tot dusver binnen de Gereformeerde Kerken Vrijgemaakt bleven maar zich niet konden verenigen met de verschuivingen is de vraag wat men moet doen bij de aanstaande kerkfusie. Duidelijk is nu al dat een aantal gemeenten in hun geheel of vrijwel in hun geheel zullen afhaken.
Binnen de Gereformeerde Kerken Vrijgemaakt is al een aantal jaren de Kerngroep bezinning GKV actief. Die wil leden van de Gereformeerde Kerken Vrijgemaakt toerusting bieden en leiding geven aan hen die zich bezwaard voelen over de koers die hun kerkverband gaat. Vanuit deze kerngroep verscheen een publicatie over de omgang met de Schrift ook in verband met de gereformeerde belijdenis. Men gaf het de titel mee Het Woord in geding. De bijdragen aan dit boek groeperen zich rond drie thema’s: omgang met de Schrift, Schrift en belijdenis en Schrift en kerkorde. Het boek confronteert de lezer met de snelle ontwikkelingen in de Gereformeerde Kerken Vrijgemaakt. In al deze ontwikkelingen blijkt het Woord in geding te zijn. De auteurs van dit boek tonen dat op tal van punten aan. Daarbij staat het commissierapport Elkaar van harte dienen (EVHD) dat gediend heeft op de GKV-synode van Goes, centraal.
Waarom deze verschuivingen ook anderen aangaan
Nu kan men de vraag stellen wat zij die niet tot de Gereformeerde Kerken Vrijgemaakt behoren met deze publicatie moeten. Daarop kan allereerst al geantwoord worden dat wie denkt vanuit de Kerk van Christus altijd verder kijkt dan eigen kring. Ontwikkelingen elders die afvoeren van het Woord van God moeten ons ter harte gaan en verdriet doen. Daarbij komt dat de zaken die nu spelen in de Gereformeerde Kerken Vrijgemaakt ook elders spelen. In meerdere gemeenten die zich rekenen tot de Gereformeerde Bond binnen de PKN is de vrouw in het ambt ingevoerd en is er ruimte voor homoseksuele relaties. Dat geldt ook voor de Christelijke Gereformeerde Kerken al handelen gemeenten daar dan wel in strijd met besluiten van eigen synode.
Op het grondvlak ademen leden van alle kerken binnen de gereformeerde gezindte geestelijk gezien een bepaalde lucht in. Die lucht is dat God ons aanvaardt zoals we zijn. We moeten de ander geen beperkingen opleggen. Ieder heeft de vrijheid de Schrift op zijn of haar manier te lezen. Daarbij moeten wij met elkaar in gesprek blijven zonder het verstaan van de Schrift door de ander te veroordelen. Bij deze denkwijze blijft er van het feitelijke gezag van de Schrift weinig over en is er geen grond meer de ander en ook onszelf tot de noodzaak van terugkeer tot God en vernieuwing van het denken op te roepen. Er is immers geen vaste norm.
Ook voor hen die niet tot de Gereformeerde Kerken Vrijgemaakt behoren en zich afvragen hoe wij moeten omgaan met nieuwe hermeneutische inzichten waarbij een andere wijze van omgang met de Schrift wordt bepleit, is dan ook kennisname met Het Woord in geding nuttig. Men moet dan door de specifieke context waarbinnen deze publicatie ontstond, heen kijken.
Trouwens van de acht auteurs zijn er twee van buiten de Gereformeerde Kerken Vrijgemaakt afkomstig en wel prof. dr. H. van de Belt, hoogleraar systematische theologie aan de Vrije Universiteit. Hij is verbonden en behorend bij de Protestantse Kerk in Nederland en dr. G.A. van den Brink, emerituspredikant binnen de Hersteld Hervormde Kerk en docent filosofie en kerkgeschiedenis aan de TUA. Zij schrijven beiden een waardevolle bijdrage.
De Schrift is de laatste en hoogste norm
Het eerste deel van Het Woord in geding is het meest fundamenteel. Hoe lezen we de Schrift. Dit deel opent met een bijdrage van ds. H.J. Room, emerituspredikant binnen de Gereformeerde Kerken Vrijgemaakt. Hij laat zien dat binnen zijn kerkverband een nieuwe manier van Bijbellezen wordt geijkt, waardoor de Schrift niet meer de bron en norm voor ons nadenken over God en leven met God is. Hij laat zien dat het rapport Elkaar van harte dienen (EVHD) dat door de generale synode van Goes van de Gereformeerde Kerken Vrijgemaakt werd aanvaard alleen aandacht schenkt aan wat de Schrift zegt over de gelijkheid van man en vrouw, maar niet over het verschil in taak en positie.
Men ziet niet alleen na de zondeval de doorwerking van kwalijke patriarchale verhoudingen maar ook in de eerste Bijbelhoofdstukken waarin de verhouding tussen man en vrouw vóór de zondeval wordt beschreven. Ook wordt aan wat Paulus schrijft over de scheppingsorde geen recht gedaan. Bij de uitleg van 1 Tim. 2:8-15 wordt met een beroep op een hypothetische discussie – een gedachte waartoe de tekst zelf geen enkele aanleiding geeft.
Zijn conclusie is dat in het rapport de Bijbel wordt uitgelegd vanuit het levensgevoel van onze Westerse cultuur, waarin de alles gelijkschakelende gelijkheid de dominante waarde is. In plaats dat het Bijbelse getuigenis als zuurdesem naar de cultuur functioneert, zien we het omgekeerde.
In zijn bijdrage legt dr. H. van de Belt er zeer terecht de vinger bij de Schriftleer en genadeleer met elkaar zijn verbonden. Mij viel op dat Van de Belt positiever spreekt over de Chicago Statement on Hermeneutics en de Chicago Statement on Biblical Inerrancy dan veelal door Nederlandse theologen wordt gedaan. Terecht stelt hij dat in deze verklaringen de orthodoxe Schriftleer in de context van de moderniteit wordt verwoord. Hij legt er ook de vinger bij dat inmiddels onder evangelicals het begrip ‘inerrancy’ vaak behoorlijk wordt opgerekt. Dan blijft er van de oorspronkelijke intentie van de Chicago Statement on Biblical Inerrancy weinig over.
Zelf zou ik nog nadrukkelijker dan Van de Belt dat doet, willen onderstrepen dat de Chicago Statement on Biblical Inerrancy een wezenlijk element van de Schriftvisie van zowel reformatoren als kerkvaders weergeeft, namelijk dat het in de Schrift om waarheid gaat die buiten en los van ons waar is. De Schrift kan de laatste norm van ons geloof zijn, omdat zij een innerlijke eenheid is en eenduidige boodschap heeft. Wie de commentaren van Calvijn leest op de evangeliën en het geschrift van Augustinus De overeenstemming van de evangelisten bemerkt ook hoe wezenlijk voor hen de historische betrouw-baarheid van de Schrift was.
Naar mijn overtuiging willen de Chicago Statements tegenover de zienswijze dat wij de Bijbel niet meer kunnen lezen zoals kerkvaders en reformatoren dat deden, omdat die er ten onrecht van uitgingen dat de Bijbel als geheel een eenduidige boodschap had, onderstrepen dat de Bijbel zelf om een duidelijke en ondubbelzinnige uitleg vraagt.
Het gevaar van orthodoxie niet alleen in onze tijd, maar ook vroeger is altijd dat het dode orthodoxie kan zijn. Dat geldt niet alleen de Schriftleer maar ook de christologie. Dat betekent dat de Schriftleer of de christologie moet worden gerelativeerd, maar wel dat het gaat om orthodoxie van het hart. R.C. Sproul en J.I. Packer hadden beiden een prominente rol in de Chicago Statements. Wie hun geschriften leest, hebben bemerkt dat het bij hen echt om orthodoxie van het hart gaat en dat zij niet minder dan de reformatoren in de zestiende eeuw de Schriftleer en de genadeleer met elkaar hebben verbonden. Zaak is wel om er steeds voor te waken dat het gezag van de Schrift niet los van haar boodschap en bedoeling wordt verdedigd en beleden. De Schrift is gegeven om ons wijs te maken tot zaligheid.
Terecht wijst Van de Belt erop dat uit de taalwetenschap afkomstige speech-act-theory handzaam kan zijn om de vaste betekenis en het blijvende gezag van de Schrift duidelijk te maken. Zelf heb ik er zo gebruik van gemaakt in de module hermeneutiek die ik als docent gaf. Wanneer de speech-act-theory gebruikt wordt om het gezag van de Schrift te relativeren, is er sprake van een bepaalde toepassing ervan waarbij alleen de perlocutie of performatieve kracht van de taaldaad direct aan de inspiratie wordt verbonden, maar locutie (de woorden als zodanig) en illocutie (de betekenis van de woorden) als cultuurbepaald en tijdgebonden worden gezien. Een voorbeeld van dit gebruik van de speech-act-theory vinden we bij de oudtestamenticus John H. Walton.
Belangrijk is de conclusie waarmee Van de Belt zijn bijdrage beëindigt. Ongetwijfeld moeten wij kritisch zijn over ons eigen verstaan van de Bijbel. Echter het feit dat ieder de Bijbel op een bepaalde wijze verstaat, mag niet het uitgangspunt zijn. De norm van de leiding door Gods Geest is altijd het door de Geest geademde Woord van God.
De betekenis van de vrijheid van de exegese
Dr. G.A. van den Brink gaat in zijn bijdrage in op de wijze waarop de notie van de vrijheid van exegese in EVHD functioneert. Hij laat zien dat voor de Reformatie betekent dat de Schrift haar eigen uitlegster is. Het is niet zo dat de kerk bepaalt hoe de Schrift moet worden gelezen. In EHVD wordt het echter zo ingevuld dat het gaat om exegese die vrij is van bepaaldheid en beslistheid. Nieuwe situaties vragen om een nieuwe exegese.
Van den Brink legt de vinger bij de doorwerking van het gedachtegoed van Hans-Georg Gadamer in EHVD. Bij Gadamer vervalt het onderscheid tussen uitleg en toepassing en is de toepassing onderdeel van de uitleg. Van den Brink laat zien dat Gadamer en EHVD ten onrechte de Reformatie voor deze visie claimen. Voor de Reformatie is de uitleg vast en de toepassing veranderlijk.
De nieuwe visie op de uitleg van de Schrift heeft, zo laat Van den Brink zien, ook gevolgen voor de plaats en functie van de gereformeerde belijdenis. Als de Schrift geen vaste betekenis heeft, vervalt de mogelijkheid om de zaligmakende leer in belijdenisgeschriften vast te leggen. In verband hiermee zou ik willen toevoegen dat binnen de kerken van de Reformatie vrijheid van exegese ook betekent dat verschil in uitleg van concrete teksten niet bezwaarlijk is binnen de grenzen van de aangenomen belijdenis.
Men kan bijvoorbeeld voor woorden dat het koninkrijk der hemelen geweld wordt aangedaan (Mat. 11:12) zowel argumenten voor een positieve als negatieve betekenis aanvoeren. Positief opgevat betekent het dat men strijd om het koninkrijk der hemelen binnen te gaan. Negatief verstaan wil het zeggen dat gepoogd wordt de komst van het koninkrijk te verhinderen. Deze twee opvattingen kunnen niet met elkaar worden verbonden, maar zij vallen wel binnen de vrijheid van de exegese. Noch voor de leerstellige boodschap noch voor de levenspraktijk maakt het uit welke exegese wij volgen.
Heel belangrijk is de constatering van Van den Brink dat in EHVD het materiële Schriftgezag niet aan de orde komt. Er wordt niet verwoord wat wij inhoudelijk op grond van de Schrift geloven. Verwijzend naar de bijdrage van Van den Belt constateer ik dat zelfs in EHVD de Schriftleer niet in samenhang met de genadeleer wordt ontvouwd. Terecht zegt Van den Brink dat het bij de betrouwbaarheid en duidelijkheid van de Schrift uiteindelijk gaat om de betrouwbaarheid en duidelijkheid van Gods beloften.
Dr. R. te Velde, universitair hoofddocent systematische theologie aan de Theologische Universiteit Kampen/Utrecht, gaat in zijn bijdrage, die wij vinden in het tweede deel van Het Woord in geding, in op de artikelen 3 t/m 7 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis. Hij brengt naar voren dat wij bij verschil van inzicht bereid moeten zijn ons door het Woord van God als hoogste gezagsinstantie te laten gezeggen. Die bereidheid staat binnen de Gereformeerde Kerken Vrijgemaakt onder druk. Terecht zegt hij dat ethische en praktische vragen niet altijd eenvoudig te beantwoorden zijn en dat het inslaan van verschillende wegen niet direct betekent dat er geen kerkelijke gemeenschap mogelijk is.
Als hij meent dat in principe het toelaten van vrouwelijke ambtsdragers niet kerkscheidend hoeft te zijn, acht ik dit voorbeeld niet erg gelukkig. Immers, dan gaat men expliciet buiten kaders die het Nieuwe Testament hier stelt en ligt daaraan al is het soms onbewust een zienswijze op de Schrift zelf aan ten grondslag die geen recht doet aan haar zelfgetuigenis. Een andere vraag is: hoeveel afwijkingen er van de Schrift kunnen zijn, terwijl iemand toch een ware christen is.
Dr. B. van Egmond, predikant van de Gereformeerde Kerk Vrijgemaakt te Capelle aan de IJssel-Noord, laat zien dat in de nieuwe kerkorde die voor de fusiekerk is opgesteld voor kerkleden en ambtsdragers de band aan de gereformeerde belijdenis losser wordt. Zelf merk ik op dat men feitelijk confessioneel gezien steeds meer terechtkomt in een situatie die overeenkomt met die in de Hervormde Kerk van vóór 2004. Zou men kerkordelijk ruimte gaan creëren voor homoseksuele relaties dan gaat zelfs deze vergelijking niet op. Immers dan komen zij die willen vasthouden aan zondag 32 en 41 van de Heidelbergse Catechismus in een gedoogsituatie. Iets wat nu voor gereformeerde belijders in de PKN het geval is.
Ik ga voorbij aan de bijdragen over de kerkorde. Ik merk op dat zij laten zien dat een kerkorde bedoeld is kerkleden en gemeenten bij de Schrift te bewaren en niet elkaar vrij te laten. Zeer belangrijk acht ik de bijdrage van ds. J. Wesseling, predikant van de Gereformeerde Kerk Vrijgemaakt van Veenendaal-West, aan het eind van het eerste deel van Het Woord in geding. Hij geeft prof. dr. F. van der Pol, oud-hoogleraar kerkgeschiedenis aan de TUK, het woord. Deze kwam vanuit de Gereformeerde Gemeenten naar de Gereformeerde Kerken Vrijgemaakt over. Inmiddels heeft hij dit kerkverband verlaten en behoort hij nu tot de Gereformeerde Kerken Nederland.
Hij signaleert bij de vrijgemaakten activisme, gebrek aan nederigheid en misplaatst zelfvertrouwen. De eigen beleving en niet de Schrift zelf werd ankergrond. Verdriet deed hem het verdwijnen van de catechismusprediking in de meeste gemeenten. Van de Pol vertelt dat hij zich bij de neergang van de Gereformeerde Kerken Vrijgemaakt optrok aan de geschriften van Luther. Met name noemt hij diens tafelgesprekken. Ik kan goed begrijpen dat wie terneer gedrukt wordt door ontwikkelingen in het kerkelijke leven, hier voedsel voor zijn ziel vindt.
Het Woord in het geding is een belangrijke publicatie. Iedereen die te maken heeft met verschuivende opvattingen over het gezag van de Schrift, kan ik lezing ervan aanbevelen. Wat mij betreft had datgene wat Van der Pol aanreikt nog nader uitgewerkt mogen worden. Hoe is het mogelijk dat de Gereformeerde Kerken Vrijgemaakt zo snel zijn gaan verschuiven? Ook toen men nog trouw was aan Schrift en belijdenis was er naar mijn overtuiging toch vaak een houding van activisme en misplaatst zelfvertrouwen. Men was er zeer van overtuigd zelf de ware kerk te zijn met uitsluiting van andere kerken en dan laat ook nu de geschiedenis zien dat hoogmoed voor de val komt.
Weinig aandacht was er voor de kenmerken van de ware christen. Graag had ik gezien dat Van der Pol ook daarover iets had gezegd. Immers wie het beloftewoord mag geloven is een nieuw mens. Die weet van droefheid naar God en vreugde in God. Een kerk hoort mensen hierin ook tot zelfonderzoek op te roepen. Wij kunnen van Luther leren dat de troost van Gods belofte in strijd en aanvechting wordt ervaren. De zekerheid van het geloof was voor Luther altijd een bestreden en aangevochten zekerheid. Gods genade kan alleen genade zijn als het hoe vast die ook is, telkens opnieuw als onverdiend en onvanzelfsprekend wordt gezien. Is dat niet meer het geval, dan moet het ons niet bevreemden dat men tenslotte over de Schrift wil heersen in plaats dat men zich door de Schrift laat regeren.
Mijn diepe wens is dat alom de boodschap van Wet en Evangelie, van zonde en genade mag klinken. Immers in die context wordt concreet het gezag van de Schrift dat zich uitstrekt over alle terreinen van het leven ervaren. Mannen als Luther, Kohlbrugge, de puriteinen – of om nog dichtdichter bij het heden te komen G. Boer – kunnen onder Gods zegen een hulp zijn ons bij deze boodschap te bewaren of terug te brengen.
P.T. Pel en H.J. Room (red.). Het Woord in geding, Kerngroep bezinning GKV, 2022, 181 pp., €20,- (ISBN 978-90-832917-0-3). Dit boek is te bestellen via http://www.bezinninggkv.nl