Ga naar de inhoud

Recensie dr. W. van Vlastuin

Recensie prof. dr. Wim van Vlastuin, hoogleraar theologie aan de VU en predikant binnen de Hersteld Hervormde Kerk, in Nader Bekeken, maart 2023

Een opsteker voor de gereformeerde gezindte

De Gereformeerde Kerken (vrijgemaakt) zijn in transitie. Per 1 mei dit jaar gaat de fusie met de Nederlands Gereformeerde Kerken in. Dit gaat gepaard met tal van veranderingen in de kerkorde, het verstaan van de kerk, de plaats en de betekenis van de belijdenis. De ambten staan open voor mannen en vrouwen. Er is nogal wat gaande. Wat zit daarachter? Wat zijn de consequenties op de kortere en de langere termijn? Daarover verscheen onlangs een studie.

Uiteindelijk gaat het om het gezag en de interpretatie van de Schrift. Vandaar de titel van het boek – Het Woord in geding – en de titels van de drie hoofddelen ervan.

Omgang met de Schrift

Het eerste hoofddeel is het meest fundamenteel en omvat ook ongeveer de helft van het boek. In dit deel komt de omgang met de Schrift aan de orde.

Henk Room tekent voor het eerste hoofdstuk. Hij analyseert het rapport Elkaar van harte dienen dat diende als onderbouwing voor de besluiten van de Generale Synode van Goes (2020) en komt tot de conclusie dat de hermeneutiek beslissend is. In het rapport wordt geredeneerd dat in Genesis 2 de structuren van na de zondeval leidend zijn. Dus de ongelijkheid van man en vrouw in dit hoofdstuk zegt meer over de bijbelschrijver na de zondeval dan over de situatie voor de zondeval. Op deze manier wordt de bijbeltekst gereconstrueerd. Room legt er de vinger bij dat je dan dwaling van de cultuur van de bijbelschrijver in de Schrift moet analyseren en aanwijzen. Het criterium dat hiervoor wordt gehanteerd is dat alles wat niet de gelijkheid van man en vrouw is, wel een projectie van de bijbelschrijver moet zijn. Zo ook als God Adam aanspreekt. Volgens het rapport EVHD laat dit niet zien dat Adam het verantwoordelijke aanspreekpunt is, maar dat de zonde de eenheid verstoort. Dit is een scherpzinnige analyse.

In het tweede deel van zijn hoofdstuk laat Room zien hoe dit doorwerkt ten aanzien van het tota scriptura. Met tal van voorbeelden toont hij aan dat het onderscheid tussen man en vrouw in de eerste hoofdstukken van de Bijbel wordt weggenivelleerd. Datzelfde signaleert hij in de omgang met de woorden van Paulus in 1 Tim. 2:8-15. Tegenover het gegeven dat Adam als hoofd van de mensheid gezien moet worden stelt het rapport Eva als moeder van alle levenden. Als Paulus zegt dat Adam eerst geschapen is, plaatst EVHD dat in de vermoedelijke context waarin emanciperende vrouwen zich beriepen op de centrale positie van Eva. Het bidden in 1 Kor. 11 wordt door EVHD zonder meer gelijkgesteld met preken. Ook bij de uitleg van Galaten 3:28 worden geen noties van onderscheid tussen man en vrouw gebruikt. Een lastig aspect is hierbij is wel de slavernij. Paulus werpt niet met een beroep op de gelijkheid het instituut van de slavernij omver. Maar we zullen het erover eens zijn dat de gelijkheid van de rassen uiteindelijk wel sociale implicaties heeft. Dan zou men kunnen redeneren dat dit voor de verhouding man en vrouw ook geldt.

Dit hoofdstuk eindigt met een pleidooi om de studie van Van Bruggen over de ambten[1] opnieuw ter hand te nemen en te exploreren. De rijke verscheidenheid van taken, functies en ambten in de kerk kan de behoefte om het onderscheid tussen man en vrouw op te heffen doorbreken en overstijgen.

In het tweede hoofdstuk gaat Henk van den Belt in op de hermeneutiek. Hij laat zien dat het Woord zo rijk en katholiek is, dat het in verschillende culturele contexten kan functioneren. Dat laat ons zien dat de Geest enerzijds mensen opzoekt waar ze zijn en anderzijds het zondige in een cultuur ontmaskert.

Zo hebben we ook in onze postmoderne context nieuwe manieren om oude teksten te verstaan. De ‘linguistic turn’ (wending naar de taal) van de filosofie brengt met zich mee dat we onderscheiden tussen de oorspronkelijke intentie van de auteur en het effect van woorden in het heden. Van den Belt ziet deze nieuwe manier van Bijbellezen ook in het rapport EVHD, in het bijzonder in de manier waarop er wordt aangekeken tegen de plaats van de vrouw.

Hier wil Van den Belt leren van de Reformatie. Hij laat zien hoe men in de Reformatie opnieuw het tegenover van de Schrift ontdekte. Op bepaalde manieren kan dat aansluiten bij de postmoderne speech-acttheorie, maar op bepaalde punten ook niet. In ieder geval was het vanuit de ontdekking van de Reformatie onbestaanbaar om met een beroep op de veronderstelde context en de bedoeling van de auteur de letterlijke tekst van de Schrift te verwerpen. Daarvoor had men te veel eerbied voor de letter van de Schrift. Er kan veel verschil zijn in historische contexten, maar de Schrift heeft altijd haar eigen zeggingskracht tegenover elke cultuur. Het gezag van de Schrift kan in verschillende culturen heel verschillende vormen krijgen, maar het kan niet betekenen dat de letter van het Woord terzijde wordt geschoven, of dat de bedoeling van de auteur tegenover de grammatica van de bijbeltekst wordt gehanteerd. Daarvoor is het geloof in de theopneustie te groot: de Schrift is niet alleen een historisch boek, maar de Geest doorademt ook vandaag de Heilige Schrift. Daarom zullen we in onze hermeneutiek niet zonder de leer van de Heilige Geest kunnen.

Ook het derde hoofdstuk van Gert van den Brink stelt fundamentele kwesties aan de orde. Zo laat hij zien dat het beroep op de vrijheid van exegese in EVHD een heel andere invulling heeft gekregen dan het in de traditie had. In de traditie zag dit op de vrijheid van overheidsinmenging. Het ging dus om de eigenheid van de Schrift die gerust voor zichzelf kon spreken. Dat is iets heel anders dan dat de kerk de uitleg van de Schrift niet vast mag leggen in een belijdenis. Hij laat scherpzinnig zien dat we dan nooit met zekerheid iets over de betekenis van de Schrift kunnen zeggen.

Ook Van den Brink verwijst naar de Reformatie en laat zien dat men nooit van de onbepaaldheid van de betekenis van de Schrift is uitgegaan. Tegenover de kerk van de Middeleeuwen beriep men zich juist op de bepaaldheid van de Schrift, terwijl de roomse kerk meende dat de Schrift niet voor zichzelf kon spreken en voor haar bepaaldheid de kerk nodig had. Dit lijkt op EVHD waarin men alleen kan spreken over de beste exegese en nooit over de ware uitleg.

Van den Brink behandelt ook het onderscheid tussen uitleg en toepassing. Terwijl in EVHD de toepassing bepalend is voor de uitleg, heeft de gereformeerde traditie deze juist zorgvuldig onderscheiden. Dezelfde uitleg kon in verschillende contexten tot verschillende toepassingen leiden, maar de context was niet bepalend voor de betekenis van de tekst. Hij laat zien dat hier de filosofische principes van Gadamer worden gehanteerd. Terwijl Gadamer onder juristen werd afgewezen, is hij onder theologen aanvaard.

De laatste paragraaf van zijn hoofdstuk stelt de dingen op scherp. Betekent de niet vaststaande betekenis van de tekst van de Schrift dat de canon eigenlijk niet is afgesloten? Betekent dit ook dat de kerkgeschiedenis ons eigenlijk niets kan leren, omdat de context daarin anders was dan vandaag? Kan er ook geen leertucht worden gehanteerd? Waar blijft op deze manier de confessie? Met als kernvraag: zijn Gods beloften wel zeker?

Het eerste hoofddeel sluit af met een inkijkje in een interview met emeritus-hoogleraar Frank van der Pol. Zijn overgang, als student theologie, van de Gereformeerde Gemeenten naar de vrijgemaakte kerken werd gemotiveerd door het serieus nemen van Gods spreken in Zijn Woord, maar hij heeft het gevoel dat de nieuwe manier van hermeneutiek bedrijven hem weer terugbrengt bij zichzelf: ‘Er ligt daarin zo’n groot accent op mijzelf als uitlegger van wat ooit door God gezegd is, dat de bal wéér bij mij ligt.’ Het vertrouwen in de vernieuwde mens die de Schrift uitlegt, is voor hem als een verfijnd semi-pelagianisme.

Schrift en belijdenis

In het tweede hoofddeel wordt ingezoomd op de relatie Schrift en belijdenis. Dolf te Velde tekent voor het eerste hoofdstuk in dit deel. Hij stelt de vraag wat de uitleg vanuit de patriarchale context betekent voor de belijdenis van het schriftgezag. Hij maakt duidelijk dat we wel een heilshistorische voortgang in de Schrift aan kunnen wijzen, maar de wezenlijke structuren blijven in stand. Waarom zouden wij het apostolische argument van volgorde en rangorde niet over kunnen nemen?

Te Velde bespreekt de artikelen 3-7 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis over het schriftgezag waarbij hij laat zien dat de algemeen aanvaarde organische inspiratieleer ook beperkingen heeft: waar houdt de menselijke factor op? Hij laat ook zien dat de vrouwelijke ambtsdrager als zodanig niet het springende punt is van de verontrusting, maar de manier waarop de Schrift functioneert.

Bart van Egmond vervolgt met een hoofdstuk waarin hij laat zien hoe de binding aan de belijdenis historisch vorm heeft gekregen en wat de verschillen zijn met de fusiekerk van 1 mei 2023. In het Dordtse ondertekeningsformulier onderschreef men dat de drie formulieren van eenheid met de Schrift overeenkwamen, en men beloofde deze leer te verdedigen, men beloofde eigen afwijkende inzichten niet publiek te maken, men beloofde zich bij een ander inzicht aan het oordeel van de kerkenraad te onderwerpen en men beloofde tot verantwoording bereid te zijn. Hiervan is in het verbindingsformulier van de NGK nauwelijks iets overgebleven. Eigenlijk gaat het om een respect voor de confessie, maar dat is iets heel anders dan dat men zijn leven zou geven voor het in de confessie vertolkte geloof. Men kan in de nieuwe setting publiek vragen opperen bij de belijdenis. Het geloof van de vaderen inspireert, maar normeert niet. Hier ziet Van Egmond enerzijds de menselijke autonomie en anderzijds het ontbreken van het besef van de macht van de zonde en de dwaling.

Schrift en kerkorde

Het derde of laatste hoofddeel concentreert zich op de relatie Schrift en kerkorde. Dick Slump laat zien dat de nieuwe kerkorde veel beslissingen aan de plaatselijke kerkenraden laat. Daardoor is deze kerkorde meer ontregelend dan regulerend. Ook hij ziet een wending van de sprekende God in zijn Woord naar de gelovende mens. Zo verbleekt het verbindende van Gods spreken en kan de Heilige Geest per gemeente in een verschillende waarheid leiden. Daarachter zit de (impliciete) gedachte dat het spreken van God over ambt, huwelijk, tucht, avondmaal en dergelijke eigenlijk onduidelijk is, zodat men daar op synodeniveau geen afspraken meer over kan maken. Slump vindt het schokkend dat de nieuwe kerkorde de suggestie wekt dat het bestrijden van dwalingen eigenlijk een vorm is van gelijkhebberij. 

Pieter Pel sluit het boek af met een hoofdstuk over de omgang met elkaar in de kerk bij afwijkende meningen. Kunnen we elkaar dan laten begaan omdat we niet verantwoordelijk zijn voor onze broeders en zusters? Ook hij gaat in het op waarheidsbegrip dat in de kerk wordt gehanteerd. Maar zijn punt is dat de nieuwe kerkorde uitstraalt dat we geen boodschap aan elkaar hebben.

Positieve inhoud

Tot nu heb ik voornamelijk een weergave van het boek gegeven, met een enkel oordeel, omdat ik van mening ben dat de lezer een goed beeld moet krijgen van de inhoud van deze studie. Als ik dan een totaaloordeel over deze studie geef, dan vind ik het heel triest dat de context zo negatief is. Maar eigenlijk vind ik de inhoud van deze studie heel positief. Ik proef eerbied voor het Woord, geestelijk leven bij de belijdenis en ook een overtuiging dat de kerkorde de voortgang van het evangelie dient. In die zin is dit boek een opsteker voor het geheel van de gereformeerde gezindte!

N.a.v.: P.T. Pel en H.J. Room (red.), Het Woord in geding, Kerngroep Bezinning GKv, 2022, 184 pag., ISBN 9789083291703, prijs € 20,00 inclusief verzendkosten, te bestellen via www.bezinninggkv.nl.

[1] J. van Bruggen, Ambten in de apostolische kerk. Een exegetisch mozaïek, Kok, Kampen, 1984.