Ga naar de inhoud

“De tijden veranderen, en wij met hen”

In: Reformatorisch Dagblad, RD Accent, zaterdag 11 maart 2023

Addy de Jong
Maarten Stolk

Steeds minder Nederlandse christenen wijzen de homoseksuele praxis principieel af. Vrijgemaakten? EO? ChristenUnie? Leger des Heils? Alle lieten hun oude standpunt over dit onderwerp, en over aanverwante lhbti-thema’s, recent los. Wat verklaart de snelle omslag in hun denken?

Wie op zaterdag 23 november 2019 het Nederlands Dagblad opensloeg én enigszins thuis is in kerkelijk Nederland, knipperde best even met zijn ogen. Huh? Ja, het stond er echt. In de rubriek Huwelijksjaren, waarin regelmatig op openhartige wijze een echtpaar werd geïnterviewd over hoe ze als man en vrouw met elkaar samenleven, kwam dit keer, voor het eerst in de geschiedenis van de krant, een homostel aan het woord.

Jan-Willem Leurgans, predikant van de protestantse gemeente in Moordrecht, en zijn partner Henk Jonker, vertelden onbekommerd over hún huwelijksleven. Over de zorg voor hun pleegkinderen. En over hoe ze de taken in huis meestal verdelen. Jan-Willem: „Henk is goed in de was uitzoeken”. Henk: „Maar de vaatwasser inruimen kan Jan-Willem beter”.

Opvallend was dat het interview geen enkele kritische vraag bevatte over het feit dat twee christelijke mannen met elkaar samenleven en ook gehuwd zijn. Beschouwde de journalist dat dan als min of meer normaal? En ging de hoofdredactie van de ooit vanuit de behoudende Gereformeerde Kerken vrijgemaakt (GKV) opgerichte krant ervan uit dat ook haar lezers het figureren van twee mannen in deze rubriek vanzelfsprekend zouden vinden?

Daarover straks meer. Voor dit moment volstaat de vaststelling dat de publicatie van dit interview onmiskenbaar een uiting was van een grote omslag die de achterliggende jaren plaatsvond in orthodox-protestants Nederland. Deelden tot voor kort de GKV, grote delen van de Christelijke Gereformeerde Kerken (CGK) en ook behoudende stromingen onder evangelische en baptistengemeenten de ooit door de ethici J. H. Velema en J. Douma uitgezette lijn dat iemand wel homo of lesbienne mag zijn, maar zijn of haar geaardheid niet in praktijk mag brengen; in betrekkelijk korte tijd sloeg in deze kringen het klimaat om.
Acceptatie van de homoseksuele praxis werd steeds meer gangbaar. En ook het denken over genderidentiteit verschoof opmerkelijk.

Oogstjaar
Het jaar 2022 leek in dit opzicht wel een oogstjaar. Zo publiceerden eind juni René Erwich en Almatine Leene (de eerste vrouwelijke predikant in de GKV) het boek ”Vuur dat nooit dooft”, waarin de auteurs laten merken dat zij sympathiek staan tegenover homoseksualiteit in vaste relaties en gendertransitie. In diezelfde maand schreef het Leger des Heils, in het verleden soms bekritiseerd om zijn afwijzende houding tegenover het praktiseren van homoseksualiteit, in een brief aan zijn leden dat volgens zijn huidige inzicht homoseksualiteit „niet zondig en niet afkeurenswaardig” is.

Enkele maanden eerder, in april, bevestigde de EO, waar inclusief denken al langer bon ton was, nog eens nadrukkelijk zijn attitude in dezen. Nadat artiest Sterre Koning tijdens de EO-jongerendag onverwacht een regenboogvlag van de grond pakte, daarmee zwaaide en „God houdt van iedereen, en liefde is voor iedereen” riep, nam de omroep van dit nadrukkelijk uitdragen van de lhbti-ideologie geen afstand, maar bevestigde hij juist

Toen kwam de maand oktober, waarin de vrijgemaakt gereformeerde hoogleraar Ad de Bruijne zijn spraakmakende boek ”Verbonden voor het leven” publiceerde. Is in zijn kerk de officiële lijn nog altijd dat het huwelijk en het seksuele samenleven zijn voorbehouden aan één man en één vrouw, in zijn studie voert De Bruijne een pleidooi voor acceptatie van duurzame homoseksuele relaties.

Nog een voorbeeld? Nou, nog één dan. In diezelfde maand maakte de ChristenUnie haar kandidatenlijst voor de Eerste Kamer bekend. Met op de derde en dus verkiesbare plaats een opvallende nieuwkomer: de rooms-katholieke Eric Holterhues. Nooit eerder kandideerde de partij, die voorheen uitstraalde dat het voor een praktiserende homoseksueel toch wel lastig was de CU geloofwaardig te vertegenwoordigen, een met een man samenlevende man.

Internet
Intrigerende vraag bij al deze ontwikkelingen is hoe het kan zijn dat in kringen waarin de homoseksuele praxis vanouds op Bijbelse gronden is afgewezen, dit denken in zo korte tijd is omgeslagen.

Prof. dr. George Harinck, rector van de Theologische Universiteit Kampen | Utrecht en kenner van de neocalvinistische zuil, verbaast dit in zekere zin niet. „Neo-calvinisten hebben zich enerzijds, vooral na de Vrijmaking van 1944, sterk georganiseerd in hun eigen zuil. Anderzijds hebben zij zich ook altijd sterk geëngageerd met de cultuur. Ze stonden, in tegenstelling tot bevindelijk-gereformeerden, erg open voor de wereld om hen heen en wilden hun geloof tot uiting laten komen op alle terreinen van het leven. Die vervlechting met de moderne cultuur werd de laatste decennia nog sterker door het algemene gebruik van internet. Mede door die open houding zijn de GKV sneller veranderd dan welke kerk ook. Ja, ook in hun denken over relaties en seksualiteit. De tijden veranderen, en wij met hen.”

Datzelfde punt maakt Daniël Gillissen, adjunct-hoofdredacteur van het Nederlands Dagblad. „Vrijgemaakten hebben altijd midden in de samenleving willen staan. Zeker, de Bijbel heeft het voor hen voor het zeggen, maar de gedachte is ook altijd geweest dat die Bijbel tot ons spreekt in déze tijd, dat een christen zich moet blijven reformeren, en dat hij zich steeds opnieuw moet verhouden tot ontwikkelingen in wetenschap en maatschappij.”

Daar komt nog iets bij. „Als vrijgemaakten eenmaal ergens van overtuigd zijn, gaan ze er ook voor de volle honderd procent voor. Het is een actief slag van mensen. Als ze na grondige doordenking een standpunt hebben ingenomen –ook als dat eerst helemaal rechts was en nu helemaal links–, dan willen ze aan de slag. Mag iets? Oké, dan moet het ook ”all the way”. Dat zie je bijvoorbeeld ook bij vrouwen in het ambt. Zoiets bouwen ze niet eerst een beetje op, bijvoorbeeld door met diakenen te beginnen. Nee, dan is het: geen gezeur, we hebben alles doordacht, nu mag het bij alle ambten; en nu ook meteen.”

Het maken van een forse omslag werd volgens Harinck vergemakkelijkt doordat er, ook in christelijke kring, nog amper historisch wordt gedacht. „In mijn jeugd las ik boeken die niet in mijn tijd waren geschreven, maar een of twee generaties eerder. Toen ik wat ouder werd, pakte ik Bavinck, Schilder of Kuyper. Die boeken beschouwde je dan niet als gedateerd, welnee, je had het idee dat het hier om statische gegevens ging, om visies die generaties lang mee konden. Zó moest je tegen God, de kerk, de doop en de maatschappij aankijken.”

Als de hoogleraar nu om zich heen kijkt, ziet hij iets heel anders. „Christelijke boekhandels bieden vooral eigentijdse boeken aan. Vaak Amerikaans, vaak meditatief. Veel minder gericht op het vaststaande karakter van een bepaald gedachtegoed.” Dat leidt ertoe, stelt Harinck, dat velen amper weten in welke traditie ze staan. „Toen ik jong was en we een enkele keer op zondag bij familie waren die niet vrijgemaakt was, gingen we weliswaar met hen mee naar hun kerk, maar vonden we dat best ongemakkelijk; het was niet zoals bij ons. Mijn eigen kinderen, nu twintigers en dertigers, hebben dat niet. Ze kennen het verschil tussen al die denominaties niet. Ze gaan dan eens met die vriend mee naar de kerk, dan met die. Als je vraagt: Hoe heette die kerk dan?, zeggen ze: Tja, dat weet ik niet, hoor.”

Oude ideologische grenzen vervloeien, stelt de historicus vast, ook in orthodox-protestantse kring. „Meer dan vroeger hebben we de neiging te beklemtonen wat ons verenigt, niet wat ons scheidt. We ontlenen onze identiteit veel minder dan eerst aan een groep. En we gaan natuurlijk geen mensen uitsluiten, hè? We denken inclusief. We zijn niet vrijgemaakt of synodaal, maar gewoon christen. En we houden toch simpelweg van elkaar? Dat denken hangt in de lucht, ook in de kerk.”

Gillissen: „Moderne christenen willen zich nog wel onderscheiden, maar niet op uiterlijkheden, ook liever niet op zaken die niet mogen, maar op hoe zij omgaan met medemensen. Hebben zij oog voor anderen, die wellicht heftige dingen meemaakten? Dat vragen zij zich af. Je ziet dat terugkomen in hun inzet voor vluchtelingen. Maar dus ook in hun empathie voor homo’s, transgenders, enzovoort.”

Wat de verandering in de ND-lezerskring verder bevorderde, is „het uit de kast komen van allerlei mensen in jouw directe omgeving”, denkt de journalist. „Iedereen kent in zijn kerk of familiekring wel enkele personen die op zeker moment openlijk zeiden: „Dit is hoe ik ben, ik ben homo.” Of: „Ik ben transseksueel en ik kan dat niet veranderen.” Dat heeft enorme impact. Mensen vinden het heel ingewikkeld om tegen zo iemand te zeggen: Jij kunt dus geen relatie aangaan. Laat staan dat iemand zou zeggen: Wij willen niets meer met jou te maken hebben, want jij leeft in zonde. Aan die dingen zie je dat er bij velen basaal sprake is van een grote mate van acceptatie.”

Te laat
Dat het proces van het steeds meer aanvaarden van homoseksuele relaties en transgenders die daadwerkelijk in transitie gaan, in orthodox-protestantse kring gestimuleerd zou zijn door theologen, gelooft Gillissen niet. „Tegen Ad de Bruijne heb ik gezegd: Met jouw boek ben je eigenlijk tien jaar te laat. Nu nog een pleidooi voeren om voor homo’s met een vaste relatie een aparte kerkelijke zegen te creëren? Dat gaat ’m echt niet meer worden, of op zijn best als tussenstap. Het denken en de praktijk op het grondvlak zijn al zoveel verder ontwikkeld, dat ik er niets van geloof dat zo’n derde weg nog gaat werken.”

Dat zijn eigen krant, het ND, de ontwikkeling bevorderd zou hebben, ziet de adjunct-hoofdredacteur evenmin. „Bij het openstellen van de vrijgemaakte zuil, begin jaren negentig, heeft het ND inderdaad vooropgelopen. Maar in deze kwestie niet. Zeker, we hebben er drie jaar geleden bewust voor gekozen in de rubriek Huwelijksjaren een homostel te interviewen. Niet om als krant iets te pushen, maar omdat wij het als onze roeping zien eerlijk verslag te doen van de werkelijkheid. Die werkelijkheid is dat er onder onze lezers ook samenwonende homoseksuelen zijn. Ook zij moeten zich in onze krant kunnen herkennen. En wij willen hen niet alleen aan het woord laten als homoseksualiteit in problematiserende zin aan de orde komt, alsof ze alleen dan iets mogen zeggen, maar hen ook interviewen over gewone dingen van het leven.”

Op het interview in 2019 kreeg het ND van lezers „wel wat kritiek”, maar van een „hausse aan mailtjes of telefoontjes” was geen sprake, zegt Gillissen. „Af en toe hebben we verhalen die er uitschieten, waar we wat meer reacties op krijgen dan anders. In die categorie zat het.”

Ook Harinck zag bij de omslag in denken in orthodox-protestantse kring inzake homoseksualiteit en gender de theologen niet direct voorop gaan. „Nee, zeker niet. Predikanten staan niet meer op een voetstuk. Als het om homoseksualiteit gaat, vinden mensen de theologische kant ervan meestal maar vermoeiend. Ik hoor niet vaak een theologisch argument als het om deze thematiek gaat.”

Hoofdschuddend
Dus de beweging komt, zowel bij vrijgemaakten als bij evangelischen en baptisten, vooral of net zo goed vanaf het grondvlak? „Ja”, zegt Harinck, „al moet ik er wel bij zeggen dat als je zondags na de dienst op het kerkplein wat staat na te praten, je toch bij heel wat mensen een houding proeft van: Moet dit nu echt allemaal? Er is behalve een kleine groep echte verontrusten zeker ook een flinke groep die de ontwikkelingen wat hoofdschuddend aanziet. Die niet in verzet komt, maar die wel ongemak ervaart. Zo van: Gender? Dat houd ik liever buiten de deur. Homoseksuele relaties? Eigenlijk hoort dat toch niet. Zonder dat ze voor die visie meteen heldere theologische argumenten paraat hebben.”

„Christen moet in verzet tegen de tijd”

Het denken over huwelijk, seksualiteit en gender verandert in rap tempo, ook binnen kerken en christelijke organisaties. Prof. dr. J. Hoek wijt dat aan de ijzersterke greep van de huidige cultuur. „We moeten niet te benauwd zijn om te zeggen: Zo staat het in de Bijbel, zo geldt het.”

De emeritus hoogleraar namens de Gereformeerde Bond in de Protestantse Kerk in Nederland kijkt er zelf ook een beetje van op. In korte tijd namen velen binnen de Gereformeerde Kerken vrijgemaakt, het Nederlands Dagblad, de Evangelische Omroep en andere christelijke organisaties een u-bocht: ze denken nu 180 graden anders over bijvoorbeeld homoseksuele relaties dan pakweg tien jaar geleden. Werden die destijds op grond van de Bijbel afgewezen, nu staan de deuren er veelal wijd voor open.

„De verschuivingen zijn onmiskenbaar”, ziet prof. Hoek, die regelmatig publiceert over vragen rond huwelijk, seksualiteit en gender. „Het zijn net dominosteentjes. De ene na de andere groepering valt op dit punt om.”

Waarom vallen die dominosteentjes zó snel?
„Binnen deze kerken en organisaties zijn de verhalen en ervaringen van mensen voor velen richtinggevend geworden. Een eerste stap was dat mensen die met hun homoseksualiteit worstelen, nadrukkelijker in beeld kwamen. Dat leidde tot bezinning in het pastoraat: hoe gaan we vanuit de Bijbel zo goed mogelijk met hen om?

Deze aandacht is op zichzelf goed en nodig, maar al gauw kwamen de Bijbelse gegevens over huwelijk en seksualiteit sterk onder druk te staan. Moeten we de Bijbelteksten misschien op een andere manier interpreteren? Dan kom je op het terrein van de hermeneutiek.”

Dat is het terrein van theologen. Gingen zij voorop?
„Ik denk dat je dat zeker kunt zeggen. Theologen en voorgangers zijn vaak de eersten die vinden dat de Bijbelse gegevens anders geïnterpreteerd moeten worden. Via prediking en publicaties worden nieuwe inzichten vervolgens breder, in de gemeente, verspreid.

Dat zie je bijvoorbeeld bij de vrijgemaakt gereformeerde ethicus prof. dr. A.L.Th. de Bruijne, die in zijn boek ”Verbonden voor het leven” ruimte ziet voor een partnerschapsverbond tussen homo’s. Hij begon bij de pastorale vraag hoe je homoseksuele mensen een optimale plek binnen de gemeente kunt geven. Lange tijd hield De Bruijne vast aan de overtuiging dat de Bijbel geen ruimte biedt aan de homoseksuele praxis en homorelaties. Na zich opnieuw in de materie te hebben verdiept, stelt hij nu dat de homoseksuele geaardheid een nieuw verschijnsel is, onbekend in de tijd van de Bijbel. Nu heeft De Bruijne de vrijmoedigheid om homoseksuele relaties te accepteren.

Ik ben daar negatief over. Wie deze redenering volgt, kan steeds opnieuw zeggen: De Bijbel kende dit verschijnsel niet, dus we hebben de vrijheid om ethische beslissingen te nemen, ongehinderd door de Schrift. Op deze manier verliest de Bijbel zijn gezag.

De kern van de zaak is naar mijn overtuiging dat er op deze manier aan de Bijbel, het Woord van de eeuwige God, niet het volle pond wordt gegeven. De Heere overziet alle ontwikkelingen, tot de jongste dag en daarna. Dus er kunnen geen verschijnselen zijn waarop God in Zijn Woord niet gerekend heeft. Dat is voor mij het beslissende punt.

Ik zie wel in dat je vanuit het luisteren naar de Bijbel lijnen kunt doortrekken. De manier waarop de gereformeerde gezindte aankijkt tegen meisjes die studeren, is anders dan de positie van de vrouw in de nieuwtestamentische context. Als er in de Schrift bepaalde ontwikkelingen aan de gang zijn, dan mogen we de stippellijntjes voorzichtig doortrekken. Als die lijnen er niet zijn, bijvoorbeeld rond homoseksuele relaties, dan mag je de sprong niet wagen.

Wat betreft het Schriftgezag gaan René Erwich en Almatine Leene in hun boek ”Vuur dat nooit dooft” nog een stap verder dan De Bruijne. Die erkent ruiterlijk dat de Bijbel geen ruimte biedt aan de homoseksuele praxis. Maar Leene en Erwich zeggen dat de Bijbel niet eenduidig is en zoeken naar zogenoemde kernmotieven, zoals liefde en verlangen. Als die zuiver zijn, gaan ook voor homoseksuele relaties de deuren open.

Dat zoeken naar kernmotieven gebeurde ook in de Protestantse Kerk en eerder binnen de Nederlandse Hervormde Kerk en de Gereformeerde Kerken in Nederland. De Bijbelteksten over seksualiteit zijn voor een groot deel gedateerd, vond men. Als maar voldaan wordt aan de criteria van liefde en trouw zijn ook homoseksuele relaties goed.

Ik zie dus niet veel verschil tussen wat er in de jaren zestig in de Gereformeerde Kerken in Nederland en de Nederlandse Hervormde Kerk gebeurde en wat er nu plaatsvindt in vanouds orthodox-gereformeerde en evangelische kringen.”

Leidt die ontwikkeling onontkoombaar tot vrijzinnigheid?
„Dat is een indringende vraag. De huidige ontwikkelingen vinden vooral plaats op het terrein van de ethiek. Een volgende stap zou kunnen zijn dat ze ook op het gebied van de dogmatiek zullen plaatshebben. Dat constateer ik tot op heden in mindere mate. Tot mijn vreugde heb ik nog niemand gehoord die de geboorte van Jezus uit een maagd ontkent of die zegt dat de opstanding van Christus symbolisch moet worden geduid.

Maar ik houd mijn hart vast. Als je eenmaal op ethisch terrein een move maakt, kun je die ook op dogmatisch gebied verwachten. Die terreinen zijn niet waterdicht te scheiden.”

Bent u verbaasd over de snelle ontwikkelingen in het denken over gender en seksuele oriëntatie?
„Ja, ik had dat niet verwacht van de Gereformeerde Kerken vrijgemaakt, de Evangelische Omroep en het Nederlands Dagblad. Blijkbaar heeft de cultuur, die de ervaringen van mensen zo centraal stelt, hier meer invloed dan Gods openbaring. Ik had gehoopt en ook wel verwacht dat er in deze kringen een krachtiger verzet zou zijn vanuit het beleden geloof.”

U wijt de omzwaai dus vooral aan de druk van de cultuur van buitenaf?
„Ja, het gaat om een gebrek aan verzet tegen de tijd, om het toegeven aan wereldgelijkvormigheid en aanpassing aan de heersende cultuur. Christenen moeten bereid zijn om, ook dwars tegen hun eigen gevoelens en ervaringen in, vast te houden aan de Bijbel als het gezaghebbende Woord van God.

En ja, dat staat haaks op wat ”in the air” is, op de tijdgeest die we inademen. Het zijn de geestelijke boosheden in de lucht die zeggen dat we moeten doen wat goed voelt. Dat we ons hart moeten volgen. Maar je hart volgen betekent vaak dat je de verkeerde weg kiest, omdat je hart verdorven is. We leven in de constante verzoeking om ons met de stroom mee te laten voeren.

Wat dat betreft, kunnen we veel leren van de Vroege Kerk, die meer een tegencultuur vormde. Christenen zijn burgers van het Koninkrijk van God en daarom staan ze ten principale kritisch tegenover de cultuur om hen heen.”

Welke les zou de gereformeerde gezindte hieruit kunnen trekken?
„Een schip op het strand is een baken op zee. Als je ziet hoe de ontwikkelingen in sommige kerken en christelijke organisaties stap voor stap zijn gegaan, en vaak ook nog in een snel tempo, dan moeten we kritisch naar onszelf kijken: waar zijn we misschien zelf al te ver in de tijdgeest meegezogen?

Het denken over echtscheiding is een mogelijk symptoom. In heel wat orthodoxe gemeenten verbreken mensen hun huwelijksrelatie, terwijl er naar mijn idee vroeger veel intenser gevochten werd om huwelijksproblemen samen –met Gods hulp– te overwinnen. Echtscheiding wordt kennelijk steeds meer als een optie gezien als het niet fijn meer gaat in de onderlinge relatie. Dat is een teken aan de wand.

Een ander punt, en dat is best een gevoelig terrein, is gezinsvorming. Enkele decennia geleden kreeg mijn vrouw (arts Alie Hoek-van Kooten, red.) heel regelmatig vragen rond gezinsvorming. Hoe verhouden de afhankelijkheid van de Heere en onze verantwoordelijkheid als man en vrouw ten aanzien van de kinderzegen zich tot elkaar? Nu hoor je daar nauwelijks meer iemand over. Het spanningsveld rond gezinsvorming lijkt achterhaald te zijn.

Dus ja, ook al zijn we tegen homorelaties, en helemaal tegen het homohuwelijk, en hebben we grote vragen bij de genderideologie, zijn we intussen zelf ook niet bezig om ongemerkt op te schuiven?”

Hoe kun je je daartegen wapenen?
„De zondagse eredienst en toerusting doordeweeks zijn belangrijker dan ooit. De verkondiging moet eigentijds zijn: trek vanuit de Schrift lijnen naar vandaag en benoem dingen concreet, zodat de gemeente wordt toegerust. Ook catechese is heel belangrijk. Daar komen voor jongeren de grote vragen aan de orde, in het licht van de Bijbel.”

In hoeverre hebben degenen die anders tegen (homo)seksualiteit en gender aan zijn gaan kijken een punt?
„Ze noemen vooral drie argumenten. Eén: de huidige vorm van homorelaties in liefde en trouw zou een nieuw verschijnsel zijn, waarover de Bijbel zich niet uitspreekt. Twee: als God liefde is, hoe kan Hij dan tegen zulke liefdevolle verbintenissen zijn? Een derde argument is het beroep op de eschatologie, het denken vanuit de toekomst. In het Oude Testament was het ondenkbaar dat je ongetrouwd was, in het Nieuwe Testament blijkt dat juist een roeping te zijn, in de verwachting van het komende Koninkrijk van God. Dat relativeert het huwelijk als scheppingsordening. Zo zou er ruimte komen voor alternatieve relatievormen.

Daar valt echter veel op af te dingen. De Schrift wijst de homoseksuele praxis in alle vormen af. Een beroep op Bijbelteksten wordt soms afgedaan als wettisch en liefdeloos, maar Paulus en anderen laten heel duidelijk zien dat het leven met God juist een zorgvuldige gehoorzaamheid aan álle normen in de Bijbel insluit.

Het kan inderdaad een roeping zijn om met het oog op het Koninkrijk van God ongehuwd te blijven, maar dat betekent niet dat er opeens ruimte komt voor andere vormen van seksualiteit buiten het huwelijk. Ik zou eerder zeggen: vanuit de toekomstverwachting worden deze zaken juist gerelativeerd. Er zullen in de nieuwe hemel en de nieuwe aarde geen huwelijken en seksuele relaties meer zijn.

​​Mensen met genderdysforie hebben een sterk gevoel van onvrede met het geslacht waarmee ze geboren en opgegroeid zijn. In de theologie wordt soms gewerkt met de gedachte dat er voor God niet alleen mannen of vrouwen zijn. Nee, zo wordt dan gesteld, er is veel meer ruimte en variatie. Zoals God scheiding maakte tussen licht en duisternis, dag en nacht, zo zijn er ook tussenvormen, zoals de schemering. Je zou mensen daarom niet mogen vastpinnen op hun man- of vrouw-zijn.

Die redenering vind ik vergezocht en heeft Bijbels gezien geen poot om op te staan. God schiep de mens mannelijk en vrouwelijk. Het is de roeping van ieder mens om zichzelf als man of vrouw te aanvaarden. Tegelijk moeten we de gebrokenheid in de schepping zeer ernstig nemen. Dat betekent dat je de gevoelens van de kleine minderheid van mensen die werkelijk met genderdysforie worstelen uiterst serieus neemt. Maar je kunt vanuit een uitzonderlijke situatie niet de hele Goddelijke regel op zijn kop zetten.

Kortom, het zijn dus geen betere exegetische inzichten en een dieper pastoraal invoelingsvermogen die tot verschuivingen leiden, maar uiteindelijk is het de tijdgeest die tot ongehoorzaamheid leidt. Dat zijn harde woorden, maar die moeten in helderheid gezegd worden.”

Zijn dit onderwerpen waarover christenen van mening mogen verschillen?
„Hiervan kun je niet zeggen: er zijn verschillende accenten en die mag je gerust naast elkaar laten staan. Op het terrein van huwelijk en gezin moeten er keuzes worden gemaakt. De kerk dient helderheid te verschaffen. Bij belangrijke ethische punten moeten we niet te benauwd zijn om te zeggen: Zo staat het in de Bijbel, zo geldt het.”