Ga naar de inhoud

Reactie van mr. dr. Pieter Pel

Kerk-en-fusie: de gemeente ten onrechte als sluitpost

door mr. dr. Pieter Pel

10 – maart – 2023
In mijn bijdrage Kerk-en-fusie: waar is de gemeente? Het besluitvormingsproces ontspoort van 2 maart 2023 heb ik aandacht gevraagd voor de miskenning van de plaatselijke gemeente in het landelijke fusieproces. Dat is in strijd met de kerkorde en ook in vreemde tegenspraak met de door de LV/GS voorgestane vrijheid van de plaatselijke kerk.
Namens de Regiegroep van de synode heeft ds. Rob Vreugdenhil hierop gereageerd. Hij geeft in zijn artikel Kerkverband en lokale kerk in het eenwordingsproces GKV-NGK aan graag een aantal dingen uit te leggen door op een ‘aantal kerncitaten’ uit mijn bijdrage te reageren.
Die uitleg is verhelderend, maar ook ontnuchterend. Want hij schrijft wel dat “we het model hanteren dat zijn uitgangspunt neemt in de plaatselijke kerk onder leiding van de kerkenraad”, maar uit zijn uitleg en uit de praktijk blijkt helaas het tegendeel. In afwijking van de gereformeerde kerkvisie en het kerkrecht wordt de plaatselijke gemeente als sluitpost van de kerkelijke fusie behandeld. Om dat te laten zien zal ik zo kort mogelijk de hoofdpunten van de reactie van de Regiegroep langslopen.

1. Fusiebesluit

Allereerst het door mij geconstateerde feit dat het fusiebesluit er nog niet is. Dat moet de Regiegroep toegeven, maar zij zien het anders: het “ultieme besluit” moet weliswaar nog genomen worden, maar het basisbesluit is er al lang en is al op 11 november 2017 genomen. Dit is geen goede voorstelling van zaken.
Het besluit van 2017 sprak “het verlangen uit om te komen tot één kerkgemeenschap”, met als toelichting “dat we nu nog niet besluiten tot eenwording. Dat zou het mandaat dat we kregen vanuit de kerken overschrijden”. Zie mijn vorige artikel. De constatering dat er nog steeds geen fusiebesluit is nu af te doen met een verwijzing naar de uitgesproken intentieverklaring uit 2017 gaat dan ook mank.
Het gaat bij het fusiebesluit ook niet om een ‘ultiem besluit’, zoals Vreugdenhil het noemt, het gaat bij het fusiebesluit om het eigenlijke kerkelijke besluit dat de hele fusie kerkrechtelijk moet dragen, dus echt het basisbesluit. Daarvan worden nu een paar concept-fragmenten in de reactie van ds. Vreugdenhil verwoord, waaronder een zin over “de geldigheid van de kerkorde en de landelijke regelingen”, e.d. Maar het besluit is er gewoonweg niet en de kerken hebben het niet. Terwijl diezelfde kerken erover moeten oordelen of zij daaraan gaan deelnemen. Dit tast de rechtspositie van de kerken en daarmee ook hun rechtsbescherming aan. Een ‘ultiem’ besluit kan, het woord zegt het al, alleen over een ingangstijdstip gaan.
Deze ongekende gang van zaken is alleen verklaarbaar vanuit het top-down-denken, waarin onvoldoende besef is van de eigen rol van de gemeenten in het fusietraject volgens de geldende kerkorde. Anders gezegd: als de gemeenten in jouw voorstelling geen taak hebben, hoef je ze daar ook niet bij te betrekken. Dan is een fusiebesluit maar een “formeel besluit”, waar “inhoudelijk niets nieuws in staat”, “slechts de afronding van het jarenlange proces”, zoals ds. Vreugdenhil het technisch zakelijk omschrijft. Maar als kerkelijk en geestelijk de kerkenfusie volop de gemeenten aangaat, hebben zij zich daarover ook zelf – zoals over elk synodebesluit – in de kerkelijke weg een oordeel te vormen. En moet hen dat ook mogelijk worden gemaakt.

2. Landelijk en plaatselijk

Dit brengt ons bij de kern van de zaak: de verhouding tussen landelijk en plaatselijk. “Pel typeert correct dat het gaat om het samengaan van twee kerkverbanden, twee ‘koepels’ van kerken”, zo reageert Vreugdenhil. Maar dan blijkt daarna ook meteen het verschil: de Regiegroep ziet de kerkenfusie daarmee als een bestuurlijke zaak die ook volledig op koepelniveau, dus landelijk door GS/LV wordt afgedaan. Daartegenover heb ik gesteld: “Wat ontbreekt is dat na het bestuurlijk traject een gemeentelijk traject volgt.” Dat tweede traject werd door de Regiegroep stilzwijgend en nu ook expliciet ontkend: “er volgt niet wat Pel elders in het artikel ‘een gemeentelijk traject’ noemt”. Kortom: volgens de Regiegroep is voor de gemeenten, behoudens enkele administratieve aanpassingen, geen verdere rol weggelegd. Zij moeten slechts op aangeven van de Regiegroep de fusie gaan vieren.
Het moge duidelijk zijn dat dit niet de weg is die volgens het gereformeerde kerkrecht c.q. de kerkorde wordt voorgeschreven. Hoe kan dit zo fout gaan? Ik wijs op de volgende elementen in het verhaal van de Regiegroep.

2.1 Rechtspersoonlijkheid

Het eerste wat we lezen is een heel betoog dat het kerkverband volgens het Nederlandse recht een rechtspersoon is. En zo staat het toch ook in het huidige artikel G84.1 van de kerkorde? De gemiddelde lezer zal zich waarschijnlijk afvragen waar dit over gaat. En terecht. Ik kan dat niet beter maken.
Ds. Vreugdenhil gebruikt het zijn van een rechtspersoon als argument om te onderstrepen dat het kerkverband werkelijk iets is, het kerkverband is “een werkelijkheid”. Want kijk maar, dat is het volgens het Nederlands recht ook, het kerkverband wordt gezien als een “rechtspersoon”. En nu kan de rechtspersoon van de gezamenlijke GKv één worden met de rechtspersoon van de gezamenlijke NGK. Enzovoort. Eerlijk gezegd is dit in dit verband een onzinnige argumentatie.
Dat het kerkverband werkelijk iets is, hangt niet af van de rechtspersoonlijkheid die de Nederlandse wet daaraan toekent. Het is precies omgekeerd: als er volgens de eigen (interne) kerkelijke organisatie sprake is van een kerkverband, dan kent de Nederlandse wet daaraan naar buiten toe (extern) de status van rechtspersoonlijkheid toe. Het hele verhaal over rechtspersoonlijkheid is dus een zaak van de wet, het komt van buitenaf en werkt alleen naar buiten toe. En het heeft niets te maken met hoe we in de kerken, van binnenuit en naar binnen toe, de verhoudingen hebben geregeld tussen plaatselijk en landelijk. Laten we dit betoog dus snel weer vergeten.

2.2 Waar valt het besluit?

Ds. Vreugdenhil benadrukt vervolgens dat het fusiebesluit over de koepels toch echt moet worden genomen op de gezamenlijke synode van LV/GS. Dat klopt en wordt door mij ook helemaal niet bestreden. Integendeel, ik spreek van een bestuurlijk traject en dat gaat over de besluitvorming door LV/GS. Maar er is ook nog een gemeentelijk traject (kerkenraad/gemeente) en daar wringt de schoen. Opmerkelijk is de kop die ds. Vreugdenhil in zijn reactie boven dit onderdeel schrijft: “Fusie: landelijk of plaatselijk?”. In mijn bijdrage stond en staat er wat anders: “Fusie: landelijk en plaatselijk?”. Het is het verschil tussen of en en. De Regiegroep miskent stelselmatig de eigen positie van kerkenraad en gemeente in het totale besluitvormingsproces.

2.3 De visie van de Regiegroep

Hoe ziet de Regiegroep de fusie nu concreet gebeuren? GS en LV besluiten samen tot de fusie van de koepels. De plaatselijke kerken die deel uitmaken van het kerkverband “gaan daarin vanzelf mee”. Zij hoeven dus niets te doen, sterker: zij kunnen daar niets aan doen, want zij gaan vanzelf, automatisch, mee. Dat is de voorstelling van zaken die recent in de Handreiking is gegeven.
Toch schuurt er kennelijk iets. Want ds. Vreugdenhil haast zich te vervolgen: “Maar het principe van de vrijwilligheid blijft: het blijft aan de plaatselijke kerk om te beslissen of hij lid blijft van dat lichaam. Daartoe is er, in formele zin, geen plicht (vanuit geestelijk perspectief kun je wel spreken van roeping die verplichtend is).”
Nou snap ik het niet meer: de plaatselijke kerk gaat automatisch mee en kan daar zelf(s) niets aan doen. Maar tegelijk: het is vrijwillig, de plaatselijke kerk beslist zelf of zij lid blijft van dat lichaam. “Dat lichaam” is dan kennelijk het nieuwe fusie kerkverband NGK. Iedereen voelt op zijn klompen aan dat hier iets wringt.

2.4 De kerkrechtelijke fout op synode-niveau

Volgens de Regiegroep gaat een plaatselijke kerk automatisch over in het nieuwe kerkverband. Daar heb je plaatselijk niets over te zeggen. Dat gebéurt. Dus onvrijwillig. De kerken van Capelle-N en Urk gaan kennelijk ook gewoon mee, ook al willen ze dat niet. Er wordt hun immers niets gevraagd. Zij gaan daar volgens ds. Vreugdenhil niet over. Alle kerken gaan automatisch mee. De synodale uniformiteit beslist.
En dan komt het ‘maar’: als je daar niet wilt blijven (let op het ‘blijven’), dan moet je er alsnog maar uitstappen. Dat heet dan vrijwillig, maar er is natuurlijk niets vrijwilligs aan want je zit al in de dwangbuis.
Wat hier fout gaat, is dat de synode zich een bevoegdheid aanmeet die zij niet heeft. Zij kan inderdaad een besluit nemen om als landelijk kerkverband A een fusie te willen aangaan met een ander landelijk kerkverband B, om daarna samen in een nieuw landelijk kerkverband C verder te gaan. Maar zij kan niet voor individuele lid-kerken uit het bestaande kerkverband A (of B) beslissen dat die automatisch zomaar overgaan in het nieuwe kerkverband C.
Lid-kerken zijn en blijven (!) zelfstandige plaatselijke kerken die op vrijwillige basis, noem het kerkelijke roeping, zijn toegetreden tot en deelnemen aan het landelijk kerkverband. De beslissing om als plaatselijke kerk al dan niet mee te gaan naar een ander kerkverband is en blijft een zuiver plaatselijke beslissing. Concreet: de synode kan de structuur bedenken, maar de plaatselijke kerk beslist of zij daaraan deelneemt of niet. Dat is gereformeerd kerkrecht en dat is iets anders dan hiërarchisch of genootschappelijk kerkrecht dat top-down de zaken denkt te regelen en dan nog probeert daaraan het label ‘vrijwillig’ te hangen.
Ds. Vreugdenhil beroept zich, min of meer ter verontschuldiging, nog op vragen als wat je je moet voorstellen bij de oprichting van een ‘leeg’ kerkverband, waaraan je toetreedt als er nog geen kerkverband is, e.d. Dit kaliber opmerkingen kan de kerkrechtelijke systeemfout natuurlijk niet rechtvaardigen en kan hier blijven rusten.

2.5 De kerkrechtelijke fout op gemeente-niveau

In zijn reactie wijst Vreugdenhil erop dat de kerken vanaf het begin bij het proces betrokken zijn. Hij meent dat oprecht, maar verwart daarbij twee dingen. Er is een fundamenteel verschil tussen de mogelijke inbreng voor een (eerste) ontwerp van een nieuwe kerkorde, etc. en de kerkelijke beoordeling na de totstandkoming jaren later van een definitieve nieuwe KO. Die nieuwe KO is pas half januari 2023 vastgesteld. Het is nu de verantwoordelijkheid van “de plaatselijke kerk onder leiding van de kerkenraad”, om Vreugdenhil zelf te citeren, om zich over die KO een oordeel te vormen.
Iedere plaatselijke kerk beslist zelf over het al dan niet deelnemen aan het nieuwe kerkverband en moet daarvoor ook zelf tot een oordeel komen of de nieuwe kerkorde het gereformeerde karakter van de kerk beschermt of niet. De normale kerkelijke regels voor besluitvorming door de plaatselijke kerk zijn van toepassing. Dit heb ik samengevat onder het kopje ‘gemeentelijk traject’. De Regiegroep ontkent dit, maar de geldende kerkorde is er duidelijk over. De KO-artikelen zijn door mij genoemd in mijn eerdere bijdrage:

  • F72.4 KO: de kerkenraad heeft het recht en de plicht tot toetsing van synodebesluiten;
  • B29.4 KO: de kerkenraad raadpleegt de gemeente met het oog op de hoofdzaken van beleid;
  • G83.4 KO: bij beslissingen met verstrekkende financiële gevolgen vraagt de kerkenraad vooraf de instemming van de gemeente.

De Regiegroep voert aan: dat hebben we in 2014 bij de toenmalige nieuwe kerkorde ook niet gedaan. Opnieuw moet ik zeggen: dit is onjuist. Er is bij de totstandkoming van de KO 2014 niets afgedaan van de rechten van kerkenraad en gemeente. Er is zelfs na vaststelling van de KO 2014 door kerken revisie ingesteld. Dat hoefde niet verder doorgezet te worden toen de landelijke deputaten kerkrecht hun plaatselijke bezwaren overnamen en de synode 2017 heeft voorgesteld tot een aanpassing van de KO 2014. Zo is het ook uitgevoerd. Zie mijn vorige artikel.

3. Wat staat er nu te gebeuren?

Kerkenraden hebben in samenspraak met de gemeente nu eerst te beslissen over tenminste de volgende punten:

  • 1e Toetsing van het nog komende fusiebesluit.
  • 2e Toetsing van de inhoud van de nieuwe kerkorde.
  • 3e Besluiten of de gemeente al dan niet zal toetreden tot het nieuwe kerkverband.
  • 4e Besluiten over veranderingen in de plaatselijke regeling, waaronder de belangrijke beslissing over de verhouding tussen kerkenraad en diakenen.
  • 5e Besluiten over de financiële gevolgen van de fusie.

De Regiegroep probeert hieraan alsnog op verschillende manieren te ontkomen. Ds. Vreugdenhil noemt nu in zijn reactie al deze besluiten geen hoofdzaken van beleid voor de plaatselijke kerk. Het is echter niet moeilijk om in te zien dat de kerkenfusie en de nieuwe kerkorde met alle inhoudelijke wijzigingen voor de plaatselijke kerken zeer ingrijpend zijn. Hoe kun je nu met droge ogen vriendelijk beweren dat er geen sprake is van “beleidswijzigingen op deze punten in de eigen gemeente”? Je gaat bij een ander kerkverband horen en je krijgt een veranderde, nieuwe kerkorde.
En waarom is een verhoging van de lasten met € 1.1 miljoen per jaar (per jáár!) voor de GKv-kerken als gevolg van de door de kerkenfusie noodzakelijke pensioenwijziging van predikanten geen verstrekkend financieel besluit ook voor de plaatselijke kerk? Dat dit financieel besluit via de vergadering van VSE loopt, zoals Vreugdenhil opmerkt, doet niets ter zake. Of het nou via de synode of VSE gaat, de instemming vooraf van de gemeente is vereist.
Kortom: dit zijn zwakke verweren tegenover een duidelijke gereformeerde kerkrechtelijke lijn dat deze besluiten door kerkenraden en gemeenten in zorgvuldige afstemming moeten worden genomen. En nog wel het belangrijkst: dat bij elk van deze besluiten de vraag onder ogen wordt gezien of de gemeente van Christus daardoor wordt gediend of geschaad.