Ga naar de inhoud

Reflectie Pieter Pel

Reactie mr. dr. Pieter Pel n.a.v. referaat prof. dr. H.J. Selderhuis

1.         Dank voor het geboden overzicht. Ik denk dat we volledig met elkaar delen dat een gereformeerde kerkorde een instrument is, een middel, om dienstbaar te zijn aan de doorgang van het Woord in de kerk. En dat geldt ook voor een kerkverband. Orde in de gemeente en orde tussen gemeenten zijn beide middelen tot vrede en dan gaat het om de vrede van God voor mensen uit 1 Kor.14.

2.         We houden er dus, ook in lijn met Calvijn, een tamelijk functionele opvatting op na: hoe komt het christelijk leven en samenleven in de gemeente en tussen de gemeenten het beste tot zijn recht. Dat geeft ook een zekere flexibiliteit: de kerkorde zegt ook zelf vanouds dat regels veranderd kunnen worden. Mits het dienstig is aan het doel van de kerk.

3.         Tot zover het goede verhaal en de uitgangspunten. Maar dan komen er toch enkele problemen. Ik noem er in grote lijnen twee:
– Het eerste probleem raakt de inhoud van de KO.
– Het tweede probleem is de niet-naleving van de KO.
Die beide punten raken precies de twee vragen die hier vandaag aan de orde zijn.

I. inhoud van de KO
4.         Er is geen wet van Meden en Perzen over wat er allemaal in een KO moet staan. Prof. Selderhuis spreekt van ‘middelmatige’ dingen die er niet in hoeven of sterker: er niet in horen. Regels buiten de kerk veranderen en kunnen daarmee soms aanpassing verlangen van de kerkorde Maar hoe wordt er nu er in de kerk(en) bepaald wat wel of niet opgeefbaar is, dus van binnenuit de kerk gedacht.

5.         Wat we in de praktijk zien is dat de meerderheid gewoon beslist. De kerk is geen democratie zeggen we, maar de kerk gedraagt zich wel als een democratie. De meerderheid in de GKv besliste dat er vrouwelijke ouderlingen en voorgangers mogen zijn en dan komen ze er. De meerderheid besliste ook nog dat de minderheid er anders over mag denken, maar dat helpt en werkt natuurlijk niet. Want de meerderheid voert het besluit gewoon in.

6.         Wat volgens mij vanmorgen niet genoemd is, maar wat hier essentieel is en het hart van het gereformeerde kerkrecht vormt, is het criterium van het aloude artikel 31 KO: “hetgeen door de meeste stemmen goedgevonden is zal voor vast en bondig worden gehouden, tenzij dit bewezen worde te strijden tegen het Woord Gods” (of de aangenomen kerkorde, maar dat laten we even rusten).

7.         Dus niet: de meeste stemmen gelden gewoon, maar: Gods Woord ze zullen het laten staan (Luther). Hoe gaan we daarmee in de praktijk om? In een gezond gereformeerd kerkverband kun je elkaar daarop aanspreken. De Bijbel is daar beslissend en het toetsingsrecht c.q. de toetsingsplicht van artikel 31 KO bevestigt die geloofsregel nog eens uitdrukkelijk. Geen boven-bijbelse of buiten-bijbelse binding, maar wel een bijbelse binding.
Maar je merkt dat een gereformeerd kerkverband en een gereformeerde kerkorde niet meer werken als een beroep op de Bijbel niet meer doorslaggevend is. Formeel heeft de Bijbel dan gezag, maar materieel niet meer. Als het zo staat, heerst de meerderheid over de Bijbel en laat zij de Bijbel zeggen wat zij vindt. En dat is de ontnuchterende werkelijkheid. Het Woord is in geding.

8.         De kerk is daarmee onveilig geworden, hoezeer veiligheid ook een topic is. Het kerkverband biedt geen bescherming meer, maar vormt integendeel een bedreiging. Er is ook geen recht meer. Het klinkt wel mooi op papier dat je kerkelijk in appel of revisie kunt, maar het werkt niet meer. Het ‘tenzij’ van artikel 31 KO is een lege huls geworden. De vraag is: wat doe je dan? Dat is waarmee (oud)GKv-ers zijn geconfronteerd. Je bent uitgepraat. Wat doe je dan?

2. niet-naleving van de KO
9.         Het tweede punt, de niet-naleving van de KO, raakt volgens mij hetzelfde hart van artikel 31 KO. Als de meerderheid een besluit neemt en dat is na zorgvuldig afwegen in overeenstemming met Gods Woord, wat geldt dan voor een minderheid – op de synode en/of buiten de synode – die zich daar niet aan wil houden? Als het ‘tenzij’ niet van toepassing is, dan geldt toch de hoofdregel van artikel 31 KO. Dan geldt toch het bindend karakter.

10.      Houd je je als individuele kerk daar niet aan en ga je je eigen gang in afwijking van het meerderheidsbesluit c.q. de KO, dan breek je daarmee de eenheid op. Dat is wat prof. Selderhuis noemt “onder het mom van de vrijheid van een christenmens zondig individualisme de ruimte willen bieden.” Dat is, lijkt mij, waarmee de CGK intern geconfronteerd wordt. En ook dan is de vraag: wat doe je dan? Die vraag geldt voor CGK-ers zelf. Die vraag geldt ook voor zoekende (ex-)GKv-ers die zich afvragen of zij in de CGK terecht zouden kunnen. Wat doe je dan?

11.      Laat ik zelf een voorzet aangeven: m.i. werkt het louterend in beide situaties als het principe van artikel 31 KO wordt nageleefd omdat het een Bijbels principe is:
–     als in een onveilig kerkverband een beroep van kerkleden op Gods Woord niet meer de doorslag geeft, is er voor hen geen blijvende plaats daar;
–     als in een veilig kerkverband een beroep van de synode op Gods Woord voor individuele kerken niet meer de doorslag geeft, is er voor die kerken geen blijvende plaats daar.
Wellicht kunnen we straks over deze beide situaties doorspreken.